Als (activistische) veganist wil je waarschijnlijk het liefst dat anderen minder dierlijke producten gebruiken. Dat levert een dilemma op: probeer je met ethische argumenten te overtuigen, of slik je je idealen in om gedrag via andere wegen te veranderen?

In de app van de vegan sportgroep verschijnt een foto. Het is een reclamebeeld: het beter-leven-keurmerk, daarnaast het Dierenbescherming-logo en eronder een slogan. Iets met het beter beginnen van het nieuwe jaar. Goede reclame van de Dierenbescherming, vindt iemand: over hoe weinig ruimte varkens hebben en hoe drie sterren te kiezen; helaas geen reclame voor helemaal geen vlees, maar goed. Iemand plakt een hartje op het bericht.

Een ander reageert: de Dierenbescherming geeft mensen het idee dat ze goed bezig zijn tijdens het eten van vlees. De reacties: een duimpje en een verdrietige smiley.

Dan: een doodse digitale stilte.

Met de tijd vallen me meer vergelijkbare interacties op. Zoals de gedeelde petitie voor ‘dierwaardige veehouderij’: teken je daarmee voor een verbetering van de huidige omstandigheden of stem je in met fokkerij voor menselijke consumptie?

Deze uitwisselingen achtervolgen me dagenlang. Er botst iets – maar wie of wat precies?

Idealisme versus pragmatisme

Een boek helpt me het spanningsveld in deze interacties te begrijpen. ‘Naar een vegan wereld’ van Tobias Leenaert beschrijft twee stromingen binnen de veganistische beweging: de pragmatische en idealistische aanpak. De idealist wil mensen overtuigen, de pragmatist kijkt ook naar andere manieren om gedrag te veranderen, zoals het gemakkelijker maken van de ‘goede’ keuzes. De idealist focust zich bovendien op ethische argumenten, de pragmatist speelt ook in op andere drijfveren (zoals gezondheid of klimaat). De idealist zegt: alleen direct en volledig veganisme is goed genoeg. De pragmatist zegt: iedere stap helpt. Daarbij hebben beiden hun valkuilen. Sla je vanuit idealisme door? Dan word je dogmatisch of belerend, of stel je je principes boven het eindresultaat (en dus de dieren). Ben je te pragmatisch? Dan sluit je te veel compromissen of verzuip je in het moeras van het onethische.

Volgens Lennaert moet de vegan beweging pragmatischer werken. Het effect van communicatie, intenties en houding op gedragsverandering is namelijk bedroevend klein: we laten ons sterker sturen door anderen, de fysieke omgeving, gewoonten. Bovendien, áls je effectief wilt communiceren, sluit boven alles aan bij de ander: ‘Wat we zeggen kan weleens minder belangrijk zijn dan hoe we het zeggen en de dynamiek die tussen ons en de andere persoon ontstaat.’

Toch is Leeneart niet tégen idealisme. Hij stelt simpelweg dat we (helaas) nog in een fase zitten waarin dat vaak minder effectief is. Hoe we niet-menselijke dieren fokken, gebruiken en doden zit simpelweg nog te sterk verweven in het denken en handelen van de mens. Met het toenemende draagvlak voor een andere omgang met dieren (en veganisme), ontstaat langzaam meer ruimte voor idealisme.

Hoe dan ook, het onderscheid verklaart het spanningsveld dat ik soms voel tussen veganisten. De idealist hekelt een reclame van de Dierenbescherming voor driesterren-vlees. Het voelt als het rechtvaardigen van vleesconsumptie, het promoten ervan zelfs. Hoe kun je nou sterren geven aan iets wat per definitie verkeerd is?! De pragmatist denkt: mooi, meer aandacht voor dierenwelzijn; en meer vraag naar driesterren-vlees betekent meer aanbod van ‘meer-sterren’-vlees, wat een verbetering is voor de dieren én een opstap naar nieuwe verbeteringen; en als mensen ‘beter’ vlees kopen wordt het waarschijnlijker dat ze openstaan voor informatie over dierenleed en hun gedrag veranderen, enzovoorts.

Toch wil ik niet schrijven over welke aanpak ‘beter’ is, maar over mezelf. Hoe ik in de spiegel zowel een idealist als een pragmatist zie. Hoe ik worstel met deze personages in mezelf. Want introspectie gaat niet over het willen behalen van je gelijk of zelfs het vinden van antwoorden. Het gaat over de open blik in de spiegel. Over de vraag die je stelt.

De idealist in mij

Ik ben op een verjaardag. Iemand vertelt hoe schattig de kippen op de kinderboerderij waren – en kluift intussen doodleuk aan een kippenbot. Mijn idealist ontploft, barst bijna uit in een pleidooi. De pragmatist dwingt me rustig (en vriendelijk) te blijven – en dan te kijken wat ik het best kan doen.

Soms wint de idealist in haar boze bui. Dan is het gesprek meestal snel voorbij. Soms wint de afgekoelde idealist: ik blijf in verbinding, zeg zo vriendelijk mogelijk dat de kip op haar bord dezelfde als die in de kinderboerderij is. Ik kies de weg van de ethiek en met wisselende resultaten; het verschilt hoe open mensen daarvoor staan en – belangrijker – wat ze ermee doen.

Echter, steeds vaker wint de pragmatist. Ik slik en wacht en wijs even later op een bord hapjes: probeer die eens, heerlijk – en net als ze hapt en goedkeurend kauwt, laat ik vallen dat ze veganistisch zijn. ‘Oh,’ antwoordt ze, ‘dat kan dus veel lekkerder zijn dan ik dacht!’

De pragmatist is tevreden: een zaadje is geplant.

‘Bah,’ sist mijn innerlijke idealist, ‘zeg waar het op staat!’

‘Iets is beter dan niets!’ piept de pragmatist erachteraan.

Weer een andere keer zeg ik helemaal niets. Zwijg ik verdrietig terwijl de personages schreeuwen in mijn hoofd.

Het is een koord waarop ik wiebel. Aan de ene kant: dat waarin ik geloof, de behoefte me onverbloemd uit te spreken over het onrecht dat ik zie. Aan de andere kant: de noodzaak aan te sluiten op degene voor me, in te spelen op de situatie zoals die is.

Aan het eind van het koord: de dieren. Ze wachten op hulp.

Beneden: een grote modderpoel. Klodders van verdriet en frustratie, maar ook van stukgeslagen gesprekken met anderen, impact die niet is gemaakt. Voor ik het weet kukel ik naar beneden. Omdat ik te rigide, prekerig of opdringerig was en daarmee de ander verloor. Of omdat ik geen zaadjes geplant heb of het gesprek onvoldoende aanging.

Het is de idealist in mijzelf die ik het vaakst moet terugfluiten. Want hoeveel gelijk ik inhoudelijk misschien ook heb: naar moraliserende, denigrerende, irritante mensen luistert niemand.

Hoe doe ik dat meestal? Ik ontdekte twee manieren. De eerste: ik beeld me een idealist 2.0 in. Een denkbeeldig persoon snauwt tegen me: jij koopt eten bij een supermarkt die ook vlees en zuivel verkoopt, dat zou ík nooit doen! Of: ik ben al héél mijn leven veganist, jij hebt jarenlang meegedaan aan die praktijken! Of: jij bezoekt verjaardagen met slagroomtaarten, jij luncht in tentjes waar ze vleeskroketten serveren, jíj – en ik beeld me in hoe deze benadering voelt. Ik wil me verdedigen, of weglopen, of diep zuchten. Het voelt, kortom, niet als een vruchtbaar gesprek. Laat staan dat ik supermarkten en verjaardagen erdoor afzweer. De fantasie brengt mijn idealist tot rust.

De tweede manier: ik beeld me mijn oude ik in en denk: wat had voor háár gewerkt? Ik denk bijvoorbeeld aan het moment voordat ik vegetariër werd en beeld me in dat iemand had gezegd: vegetariër, wat een stóm idee, jij moet veganist worden. Zo’n boodschap had denk ik mijn ontluikende ‘dierenbewustzijn’ in de kiem gesmoord; veganisme was een brug te ver en dus was ik waarschijnlijk vlees blijven eten – informatie vermijdend over dierenleed om dat gedrag vol te houden. Of ik denk aan hoe ik uiteindelijk veganist werd: door een documentaire over gezondheid. Niet over dierenleed, want díe documentaires weigerde ik te kijken – juist omdat het me zoveel deed!

De idealist in mij háát het dat ik wegkeek en vervolgens de stap niet zette om de dieren – in wezen mijn diepste drijfveer.

De pragmatist vergeeft het me. Gelukkig, zegt ze, keek je déze documentaire wel.

Ik kan ze allebei soms wel wat doen, die idealist in mij omdat zij zo fel is en hopeloos aanwezig en zo irritant vaak gelijk heeft; die pragmatist omdat zij zo strategisch denkt en me telkens op mijn plaats zet en óók zo irritant vaak gelijk heeft. Maar: ze bedoelen het beiden goed.

Ik hoef ook niet te kiezen. Het is zaak mezelf te observeren. Om het gesprek met beiden aan te gaan zonder ze te veroordelen. Om te onderzoeken, praten, reflecteren. Dat is waar dit essay over gaat.

Ik wil niet af van mijn idealisme. Als ik de idealist in mezelf vermoord, vermoord ik een stukje van mezelf. Het is de kunst haar te koesteren om haar geestdrift, maar haar niet mijn gesprekken te laten verstieren of me keuzes te laten maken waarmee ik de dieren minder help.

En ik merk: hoe constructiever de gesprekken die ik voer, hoe vaker ik de idealist het laatste woord geef. Want is het me gelukt de verbinding te behouden of in te haken op wat de ander belangrijk vindt? Dan hoor ik mezelf soms eindigen, met zachte stem: ‘Ach, ik word er ook gewoon heel verdrietig van – zo’n vrachtwagen propvol varkens op de snelweg, op weg naar de slacht. Het voelt voor mij niet oké.’

En vaak zijn dát de momenten waarop iets in de ander geraakt wordt. Juist doordat ik diegene niet overspoel met mijn idealisme, maar er wel een druppel van toevoeg. Een traan soms. Omdat het ook is wie ik ben.